De weg naar Lhasa (4)

Geplaatst op

Rawok – Rawa

De wc, of dat wat daarvoor doorgaat, is buiten en te bereiken via een houten loopplank, enigszins stijl omhoog naar een houten hok. Hier bevindt zich het bekende gat in de grond. Het stinkt er waanzinnig.

Wanneer de wekker om 06.10 uur afgaat, is het nog donker. De elektriciteit is uitgevallen, met de hoofdlamp op weten we de kaarsen te vinden. Er wordt op de deur geklopt, een kan warm water vormt de basis voor ons ontbijt bij kaarslicht. Nescafé met koekjes. In het halfdonker nemen we een hete douche, kleden ons aan en pakken de laatste spullen in. Het is inmiddels schemerig geworden, op de parkeerplaats staan nog een stuk of acht jeeps, allemaal gevuld met Chinese toeristen, waarschijnlijk net als wij op weg naar Lhasa. Om 07.15 uur rijden we weg. Na nog geen 500 meter is er een wegversperring. De eerste sinds ons vertrek. Wij hopen op een permit controle, die hebben we immers niet voor niets aangeschaft. Helaas hoeft Norbu alleen zijn rijbewijs te laten zien. We mogen verder. De weg is redelijk. De afgronden worden steeds dieper, we zijn behoorlijk aan het stijgen. We passeren de eerste yaks en ezels. Het is bewolkt, maar het ziet er naar uit dat de zon snel zal doorbreken. Al na een uur rijden bereiken we de eerste pas van vandaag, we zitten op 4300 meter. Zoals gebruikelijk wapperen ook hier weer vele gebedsvlaggen. De omgeving is prachtig. De bossen zijn getooid in herfstkleuren, het ziet er in de ochtendzon erg mooi uit. De boomgrens ligt hier stukken hoger dan in de Alpen, op 4000 meter hoogte groeit en bloeit er nog van alles in deze omgeving.

We rijden door een klein Khampa dorp. De vallei langs de rivier herbergt vele kleine huisjes en soms ook tentjes. Rond half tien bereiken we een hele brede vallei, of beter gezegd een grote bruine vlakte omringd door hoge bergen. De weg wordt een paar keer versperd door kuddes yaks, wij vinden het prachtig, maar Norbu raakt er van uit zijn humeur. Niet veel later duiken er weer zwarte nomadententen op. Tijdens een korte stop maken we wat foto’s. De weg blijft acceptabel tot ongeveer half elf. We bereiken weer een klein dorp waar weliswaar asfalt ligt, maar dat in een dusdanige staat verkeert dat we volledig door elkaar geschud worden. De witte Tibetaanse huizen die we passeren lijken van een afstand nog wat, wanneer we dichterbij komen zie je hoe zeer de boel vervallen is. Een vrachtwagen aan de kant van de weg doet dienst als een soort van mobiele markt. Iets voor elf uur bereiken we Dzogong, waar gisteren onze overnachting eigenlijk was gepland. Vandaag is het onze lunchplek. Wat aan de vroege kant, maar we waren ook vroeg op en het blijft onzeker wanneer er zich een volgende geschikte plaats om te lunchen aandient. We belanden in een vaag restaurant, uiteraard zonder kaart. Een blik in de keuken geeft zicht op vier pruttelende pannen, op goed geluk kiezen we iets uit. Een kom met kip, stukken vet in een soort van chilisaus. Het is de eerste lunch misser, de rijst smaakt nog het best. Ook de prijs blijkt een misser. Tenpa moet er aan te pas komen om nog iets van een redelijk bedrag te betalen. De wc laten we voor wat het is, we verkiezen wederom de open lucht.

We vervolgen onze lange weg. Het asfalt is van redelijke kwaliteit en we rijden zo’n 60 kilometer per uur. Het uitzicht bestaat uit weer een vallei met zo nu en dan een dorpje. De Chinezen hebben in ieder dorp een uitermate lelijk gebouw van Chinese makelij neergezet, hierop wappert immer vrolijk de rode vlag met vier kleine en een grote ster. De zon schijnt, maar de wolken doen hun best. Het landschap verandert niet veel. Met de Tibetaanse cd’s met bijbehorend gezang hebben we het wel even gehad. De iPods gaan op. De weg begint weer kuren te vertonen. Stukken asfalt zijn weggeslagen, deze worden gerepareerd, wat oponthoud betekent. Dit gaat een tijd zo door. Goed asfalt, weggeslagen stukken, reparatie en dan weer goed asfalt. Van opschieten is geen sprake. Het plaatje Pomda ligt midden op een soort hoogvlakte tussen nog hogere bergen. Het lijkt meer op een truckerstop dan op een plaats. Vanaf hier kun je doorsteken naar de noordelijke Sichuan Highway, maar wij zullen de zuidelijke aanhouden. De auto heeft wat onderhoud en water nodig. Het geeft ons de gelegenheid om wat te shoppen. In dit geval, water, koekjes en nog wat chocola. We ontmoeten een Bask. Een jongen van rond de dertig, hij volgt dezelfde route als wij, maar dan op de fiets. Zonder permit. Naar verwachting zal hij nog zo’n dag of 25 onderweg zijn. Een stuk vrolijker gestemd stappen we weer in de jeep. De weg gaat weer omhoog. Na het middaguur kondigt een overvloed aan gebedsvlaggen een nieuwe pas aan. Het is met 5115 meter de hoogste van deze trip. We maken een korte stop om van het adembenemende uitzicht te genieten. Wanneer we aan de afdaling beginnen eindigt het asfalt. We bereiken de zogenaamde 99 bends, maar liefst 99 haarspeldbochten naar beneden. Het eerste deel is totaal onbewoond, halverwege de bochten dient zich wederom een vallei aan. Hier staan wat eenvoudige huisjes, voor het eerst zijn deze niet wit meer. Ook de pagodes en gebedsvlaggen doen grijs en verweerd aan. We tellen de bochten, maar raken ergens in de 60 de tel kwijt. We rijden verder door een diepe kloof langs de rivier. Op sommige stukken lijkt het wel de Grand Canyon, maar dan als je er een flink stuk in bent afgedaald. Na enige tijd vernauwt de weg zich, er is een tunnel met daarachter een brug die ons naar de andere kant van de rivier leidt. Aan het begin van de tunnel hebben de Chinezen een controlepost neergezet. Slimmeriken. Het is onmogelijk om hier ongemerkt te passeren. Maar ook hier wordt tot onze grote teleurstelling alleen het rijbewijs van Norbu gecontroleerd, niemand vraagt naar de permits. We vragen ons af of de Baskische fietser hier ongezien kan langskomen. Waarschijnlijk gaat hem dit behoorlijke wat yuan kosten.

Tekst loopt door onder gallery

We passeren de plaats Pasho. Veel lelijke Chinese flatgebouwen, maar de bevolking lijkt overwegend Tibetaans. Inmiddels zijn we het behoorlijk zat, we hebben honger, maar we moeten nog even 90 kilometer doorbijten tot Rawok. De weg, asfalt met gele middenstreep en vangrail, ziet er goed uit, dus het zou een fluitje van een cent moeten zijn. Maar om voor ons nog niet achterhaalde reden(en) rijdt Norbu op deze prima weg met een sukkeldraf van afwisselend 40 en dan weer 60 kilometer per uur. Het gaat dus nog wel even duren. Het landschap is inmiddels weer totaal veranderd. De rivier met de kloof hebben we achter ons gelaten en heeft plaats gemaakt voor een nieuwe brede vallei. Onderweg zien we een kudde yaks bij een klein meertje drinken, daarachter huizen die meer aan Afghanistan dan aan Tibet doen denken. We vragen aan Tenpa waarom Norbu zo langzaam rijdt op de prachtige asfaltweg. Tenpa weet het niet, maar kennelijk heeft hij Norbu er even later op aangesproken, want Norbu maakt ineens met veel gebaren duidelijk dat de auto te zwaarbeladen is. Dat lijkt ons een vreemd argument, maar we weten inmiddels dat hij nogal spastisch over zijn wagen doet. Even later doet Norbu ineens wat extra gas op de plank. De kilometerteller geeft 80 tot 100 kilometer per uur aan. Hij heeft het zich vermoedelijk toch aangetrokken, maar blijft wel steevast op de linker weghelft rijden.

Tegen het vallen van de avond bereiken we dan eindelijk Rawok. Het is hier behoorlijk koud, Rawok ligt op 3900 meter. We zijn moe en willen zo snel mogelijk een kamer voor de nacht vinden. Dat blijkt makkelijker gezegd dan gedaan. Alles dat er nog enigszins acceptabel uitziet, blijkt vol te zijn. We zijn aangewezen op zeer primitieve accommodatie. Dan realiseren we ons dat het 30 september is, morgen dus 1 oktober. De golden week is blijkbaar begonnen. Alle Chinezen zijn in de week van 1 oktober vrij en gaan dan massaal op pad. Hier in Rawok zijn er in ieder geval meer dan genoeg. Uiteindelijk is er voor ons vieren nog één kamer met drie bedden beschikbaar in een naamloos guesthouse. Onze Noorse vrienden Ingebjörn en Heidi besluiten samen een bed te delen. Wij mogen ieder ons eigen bed. De sanitaire voorzieningen stijgen naar een nieuw dieptepunt. De wc, of dat wat daarvoor doorgaat, is buiten en te bereiken via een houten loopplank, enigszins stijl omhoog naar een houten hok. Hier bevindt zich het bekende gat in de grond. Het stinkt er waanzinnig. Stromend water is er überhaupt niet. Naast de keuken is een hok waar een ton met koud water staat. De prijs per bed bedraagt 40 yuan, gezien het gebodene zeer prijzig. We kiezen vanavond voor de Sichuan keuken. Het restaurant wordt gerund door lieve mensen. Er wordt op een met hout gestookt fornuis gekookt. Het yakvlees dat hierop bereid wordt, smaakt prima. We houden het vanavond op één biertje, niet alleen slapen we op 3900 meter, maar we willen er ook alles aan doen om te voorkomen dat we vannacht van de sanitaire voorzieningen in ons guesthouse gebruik moeten maken. Voor de maaltijd voor vier betalen we 105 yuan, oftewel een tientje. Daarna rest ons niets anders dan onze bedden op te zoeken. Voordat we dat doen besluiten we nog een blik op een wederom prachtige sterrenhemel te werpen. We wandelen daarvoor het kleine stadje even uit, tot de plek waar de lantaarnpalen ophouden. In het donker is het beter naar de sterren kijken. Bovendien kunnen we hier even ongemerkt gebruik maken van een privé wc in de vorm van een lange goot naast de weg. Wanneer we teruglopen richting het dorp zien we twee monniken die hun gewaad optillen en neerhurken. Zij besparen zich de moeite om het dorp helemaal uit te lopen. De muren in het guesthouse zijn zo flinterdun dat we, door de oordoppen heen, de hele nacht naar de tv en het gerochel van de buren kunnen luisteren. Een schrale troost is misschien dat onze chauffeur en gids samen een eenpersoonsbed moeten delen.