Het taxikartel

Geplaatst op

De grensformaliteiten van de Oezbeken vallen ons mee. Goed, er zijn drie loketten te passeren, er moeten formulieren worden ingevuld en er is een dokter die vraagt of je in orde bent. Daarna gaan de tassen niet alleen door een scanner, maar ze moeten ook open. De douanier is vooral geïnteresseerd in onze medicijntas. Aangezien onze gehele pillenvoorraad niet meer in de originele verpakking zit, maar in talloze kleine zakjes, zien we dat als een potentieel risico. Als afleidingsmanoeuvre geven we de toilettas, waarin ook enkele pillen zitten, zoals paracetamol en ibuprofen. Het helpt, de douanier is hiermee tevreden, al duurt zijn inspectie van de tas bijna een kwartier. Dan glimlacht hij en heet ons welkom in Oezbekistan. Het gevoel welkom te zijn, is echter van korte duur. Aan de andere kant van het hek wacht opnieuw een niemandsland. Een lange rechte weg verdwijnt aan de einder uit het zicht. Dat is allemaal tot daaraantoe. Het probleem is, er zijn geen auto’s, laat staan taxi’s. Wat nu? Een paar minuten lang kijken we wat verloren rond. Een Turkse vrachtwagen steekt de grens over. We houden hem aan en onder het roepen van een enthousiast merhaba vragen we om een lift. Dat wil hij wel doen, maar hij heeft maar één plaats beschikbaar. De volgende vrachtwagen is er een uit Iran. Hier roepen we salaam aleikum, we spreken onze talen, maar ook deze man heeft slechts één plek beschikbaar. Net op het moment dat de moed ons in de schoenen zinkt, komt een minibusje aangereden. Wij willen naar Bukhara, 100 kilometer vanaf de grens, en deze man vraagt maar liefst 50 dollar voor de rit. Nou, dat dachten wij niet, maar de keuze is voorlopig beperkt tot deze ene minibus. We worden aangesproken door een vriendelijke Oezbeek, die ons in perfect Engels vraagt of we toevallig Duitse toeristen aan de andere kant van de grens hebben gezien. Hij is de gids en wacht op ze. We vragen hem een taxi advies en hij vertelt dat er twee kilometer verderop een taxistandplaats is. Dat biedt nieuwe perspectieven. We charteren de minibus voor een rit naar de taxistandplaats. Het is een begin. Het taxikartel heeft echter bindende afspraken gemaakt, want ook vanaf de standplaats wordt 50 dollar gevraagd voor de rit naar Bukhara. Wij weigeren resoluut, al weten we dat onze onderhandelingspositie niet al te best is. Aan de andere kant, we zijn de enige klanten, dus de chauffeurs verdienen voorlopig helemaal niets. Na minutenlang gesoebat gaat er uiteindelijk 15 dollar van de prijs af, waarbij we bedingen dat we tot de voordeur van een guesthouse van onze keuze worden gereden. Als onze tassen al in de kofferbak liggen, wil de chauffeur dat we het volledige bedrag vooruit betalen. Met handgebaren maken wij duidelijk dat er eerst gepresteerd moet worden (ofwel, rijden), en dat we pas na aankomst in Bukhara zullen betalen. De chauffeur weigert, dus beginnen we de tassen weer uit de kofferbak te halen. En dan is het ineens goed.

Ongeveer een uur na de grenspassage rijden we daadwerkelijk Oezbekistan binnen. De tot nu toe met afstand meest ingewikkelde grensovergang ligt achter ons. De rit verloopt verder zonder enig probleem, de weg is prima te noemen en na zo’n anderhalf uur rijden we Bukhara binnen. Bijna tot onze verbazing zet de chauffeur ons netjes af voor de deur van het guesthouse waar wij naar toe willen. Hij hengelt naar commissie bij de vriendelijke eigenaar, maar die maakt met een geruststellende hoofdknik aan ons duidelijk dat de chauffeur kan fluiten naar commissie. Terecht natuurlijk. Na een paar minuten druipt de chauffeur af. Het guesthouse is een verademing na de gemiddelde kwaliteit van hotels in Iran en Turkmenistan. Er is een binnenplaats waar je kunt zitten, onze kamer is riant te noemen en heeft zelfs satelliet televisie. Er is bijna niemand, het seizoen loopt kennelijk op zijn eind. Op slechts een paar minuten lopen ligt het Lyabi-Hauz plein, in 1620 gebouwd rondom een grote vijver met daaromheen door oude bomen beschaduwde terrassen. Er is bier en shashlik. Prima ingrediënten om even op adem te komen.